“…, maar de ervaring van alle tijden is dat iedereen die macht heeft, geneigd is daar misbruik van te maken; hij gaat door tot hij op een grens stuit. Zelfs de deugd heeft grenzen nodig.
Om machtsmisbruik te voorkomen, dienen de zaken zodanig te zijn geregeld, dat de macht de macht tot staan brengt. Er is een zodanige constitutie mogelijk dat niemand gedwongen zal zijn datgene te doen waartoe de wet hem niet verplicht of datgene niet te doen wat de wet hem toestaat.”
Uit Montesquieu, “Over de geest der wetten”, boek XI, hoofdstuk 4.
INLEIDING.
Geruime tijd geleden las ik het boek “Vrijheid, een woelige geschiedenis” van Annelien de Dijn en het boek “Wankel evenwicht, de eeuwige strijd tussen Staat en samenleving” van Daron Acemoglu en James Robinson [1]. Het ging in deze boeken over de eeuwenlange strijd die gevoerd is om vrijheid te bekomen en de continue strijd tussen Staat en samenleving. Vrijheid is geen evidentie en wil vrijheid kunnen ontluiken en opbloeien, dan vereist dat zowel een sterke Staat als een krachtige samenleving. Een sterke Staat is nodig om geweld te beheersen, wetten te handhaven en publieke diensten te leveren die essentieel zijn voor een leven waarin mensen keuzes kunnen maken en verwezenlijken. Een krachtige, mondige samenleving is nodig om een sterke Staat te controleren en aan ketenen te leggen. De corridor naar de vrijheid is smal.
Het lezen van deze boeken zette mij aan tot reflecteren over onze samenleving.
Ik zag dat het goed was. Zoals ex-president Barak Obama ooit gezegd heeft : “wij leven in de beste Staat die er toe nu toe ooit geweest is”. Iedereen voelt zich vrij (tenminste in Europa en Amerika). Iedereen kan zijn mening uiten zoals hij wil. Niemand kan gedwongen worden tot willekeurige gevangenneming en tot willekeurige belastingheffing. De woning is in principe onschendbaar. We leven in een goede tijd, ondanks alles wat er zich momenteel in de wereld voordoet.
REDEN VOOR ZORGEN ?
Niettemin maak ik mij zorgen. Ik dacht aan ons parlement dat in principe de waker is over onze vrijheden, rechten en plichten. Vrijheid onderstelt een sterke wetgever. Eén van de eerste taken van het parlement is ervoor te zorgen dat de rechten van de burgers gevrijwaard en geëerbiedigd worden. Maar doet ons parlement dat nog wel ?
Bij de stichting van België, toen onze Grondwet werd ontworpen, werd de overheid beschouwd als een vijand, een orgaan dat onder controle moest gehouden worden. Dat is nog steeds het uitgangspunt van onze Grondwet.
Maar als we terugdenken aan de coronacrisis, moeten we vaststellen dat niemand in het parlement zich ooit vragen heeft gesteld (tenminste voor zover wij hebben kunnen nagaan) of de maatregelen inzake corona wel te vereenzelvigen waren met de rechten van de burgers zoals die beschermd worden in de Grondwet en verschillende internationale Verdragen. Niemand kan betwisten dat alle maatregelen die tegen het coronavirus genomen zijn, een inbreuk vormen op zowat alle rechten die de burgers in België genieten.
Niemand in het parlement (zo denken we tenminste) heeft zich vragen gesteld of heeft de bedenking gemaakt dat in wezen alleen het parlement bevoegd is om maatregelen in dergelijke toestand van een pandemie te nemen. Alle inbreuken op rechten van de burgers moeten bij wet worden bepaald en verantwoord in het kader van de beginselen ter zake in de Grondwet, nl. o.m. het beginsel van evenredigheid. Elke maatregel moet evenredig zijn met zijn doel en mag niet verder gaan dan nodig om dit doel te bereiken. Het doel moet bovendien legitiem zijn. En er moet een evenwicht gezocht worden tussen de te nemen maatregelen en de rechten waar een inbreuk op gepleegd wordt.
De Overheid mag niets, tenzij wat de wet haar toelaat te doen. De Overheid heeft geen enkele bevoegdheid, tenzij deze die de wetgever hem geeft.
In dat verband rijst de vraag of onze Overheid zonder meer maatregelen mag treffen in een situatie zoals de coronacrisis zonder dat het parlement hiervoor bijzondere bevoegdheden heeft verleend, wat in casu blijkbaar niet gebeurd is. Onze parlementsleden zijn, zo ziet het ernaar uit, zich niet bewust van hun bijzondere taak ter zake.
HOE HET WAS.
Ik dacht terug aan mijn lange carrière als jurist-fiscalist en advocaat. Ik herinnerde mij de jaren ‘70-’80. Het was in die jaren een hele opgave om de fiscus (aan wie zeker geen kwader trouw verweten kan worden) erop te wijzen dat er regels bestaan betreffende het heffen van belastingen. Het was in die jaren niet ongebruikelijk dat iemands aangifte gewijzigd werd zonder dat een bericht van wijziging gestuurd was. Over uitbreiding van onderzoekstermijnen ingeval van fraude, daarover had niemand iets gehoord binnen de Administratie.
Ik herinnerde mij mijn eigen optredens en de confrontaties met de fiscus. Zo werd er regelmatig op gewezen dat processen-verbaal niet altijd bewijskrachtig zijn, en dat men niet mocht steunen op onwettige gegevens.
Ik herinnerde mij zich dat door werknemers gestolen documenten in die jaren door de fiscus nooit mochten gebruikt worden voor het heffen van belastingen.
Ik herinnerde mij dat ik ooit door douaneambtenaren werd vastgehouden, in de kantoren opgesloten, omdat mijn cliënt geen verklaring wou afleggen. De zaak heeft ertoe geleid dat deze ambtenaren voor de rechtbank zijn moeten verschijnen en dat het dossier van de cliënt en alle in beslag genomen stukken werden teruggegeven. Het recht had gezegevierd. De wet was door de Administratie niet correct nageleefd. De taxatie was onwettig.
Ik herinnerde mij het vonnis van de rechtbank te Tongeren waarin iemand vrijgesproken werd van belastingfraude wegens schending van diens briefgeheim. Bepaalde uittreksels van de kwestieuze persoon zijn bankrekening in Luxemburg waren op onbekende wijze bij de procureur des Konings terecht gekomen. Blijkbaar had iemand die ontvreemd of waren die per toeval in iemands handen terecht gekomen en heeft die persoon deze aan de procureur des Konings bezorgd. De rechter sprak vrij wegens schending van het briefgeheim. Inderdaad, de persoon die de stukken aan de procureur bezorgd had, had duidelijk het briefgeheim van de persoon in kwestie geschonden. Het ging nl. om per post toegezonden rekeninguittreksels.
M.a.w. de wet en de Grondwet zegevierde.
Verklikking werd immoreel bevonden.
Ik meende dat het goed was. Wanneer de fiscus of wie dan ook, de Grondwet overtrad, dan was de taxatie nietig. Blijkbaar was dit zo naar ieders tevredenheid.
VERANDERING.
Mettertijd veranderde één en ander. Er groeide een ontevredenheid onder de burgers dat vele betichten hun straf ontliepen wegens procedurefouten. Dat kon niet door de beugel. Ook de mentaliteit inzake belastingheffing evolueerde. Het kon niet zijn dat grote fraudeurs aan de wet bleven ontsnappen doordat de Administratie een procedureregel niet correct naleefde. Er ontstond een onevenwicht tussen de fundamentele rechten en vrijheden waar de burgers over beschikken en de bescherming hiervan, tegenover de rechten van de Staat. Dat evenwicht moest hersteld worden.
ANTIGOON.
Begin van de jaren 2000 kwam er plots een oplossing. De oplossing kwam verrassend genoeg niet van de wetgever, maar van de rechterlijke macht zelf. I.p.v. dat de wetgever ingreep om het ontstane onevenwicht tussen de rechten van de burgers en hun plicht tegenover hun Staat te herstellen, meenden bepaalde personen uit de rechterlijke macht te moeten ingrijpen. Een procureur-generaal bij het Hof van Cassatie verkondigde opeens de mening dat onwettelijkheden begaan door de Overheid niet altijd moesten gesanctioneerd worden, maar soms konden vergoelijkt worden. Men is deze leer de “Antigoonleer” gaan noemen. Het heeft lange tijd geduurd eer deze leer door het Hof van Cassatie ook in fiscale zaken werd toegepast.
De rechter wordt een beoordelingsvrijheid gelaten om bewijswaarde toe te kennen aan onregelmatig verkregen bewijs, zelfs al gebeurde dit met miskenning van fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op eerbiediging van het privéleven, de vrije meningsuiting of vergadering.
Met andere woorden, de rechter zal in zijn oordeel over het onrechtmatig bewijs ook in aanmerking nemen welke rechten geschonden werden en / of dit opweegt tegen de begane overtreding.
Later voegde het Hof van Cassatie er nog aan toe dat in fiscale zaken, een gedrag van de Overheid dat zeker van haar niet kan verwacht worden ,in elk geval niet kan getolereerd worden.
Alhoewel begrip kan opgebracht worden voor deze regeling, omdat de mentaliteit veranderde en men begon te voelen dat er een onevenwichtigheid was gegroeid tussen enerzijds de rechten van de burger en anderzijds de rechten van de Staat, roept deze leer toch vragen op.
Op de eerste plaats rijst de vraag of een procureur-generaal bij het Hof van Cassatie bevoegd is om dergelijke leer te verkondigen. Is dit niet het werk van de wetgever eerder dan van rechterlijke macht ? Kan de rechterlijke macht zich deze bevoegdheid toeëigenen ? Of gaat zij hierin niet te ver ? M.a.w. als er een onevenwicht is tussen enerzijds rechten van de burgers en anderzijds rechten van de Staat, dan is het aan het parlement om dit op te lossen en niet aan één of ander individu die voldoende macht heeft om in te grijpen. Op zichzelf is dit ook een schending van de Grondwet.
De vraag is ook of het Hof van Cassatie daarmee niet ingaat tegen bepaalde uitdrukkelijke bedoelingen van de wetgever. Wanneer de wetgever aan de Administratie bepaalde bevoegdheden geeft en deze bevoegdheden beperkt, dat gaat de wetgever hierbij uit van een bepaalde waarde-afweging tussen belangen van de Staat en belangen van de burger. De belangen van de Staat moeten desgevallend wijken voor de belangen van de burger en soms ook omgekeerd natuurlijk. Kan een rechter dan zomaar beslissen om hiervan af te wijken en gewoon een ander soort belangenafweging te doen ?
Alle machten gaan uit van de natie. De macht tot het instellen van een leer zoals de Antigoonleer lijkt ons grondwettelijk niet toegekend te zijn aan de rechterlijke macht, wat men ook kan zeggen over het invullen van lacunes in de wetgeving door de rechters indien dit nodig zou zijn.
We kunnen ons afvragen of het optreden van het Hof van Cassatie in feite geen vorm van autocratie is. Er wordt de burgers een regel opgelegd zonder dat de burgers, via hun vertegenwoordigers, hier inspraak in gehad hebben. Dit gaat in tegen de basisregels van onze rechtsstaat en ons wettelijk systeem. Mogelijk had de wetgever een andere oplossing voor ogen. De Antigoonleer is duidelijk een inbreuk op onze democratie.
Het gaat bovendien niet om een situatie waarin er een conflict is waar de wet geen oplossing voor geeft en de rechter de lacune moet opvullen. Het Hof van Cassatie draait gewoon de regels om. Waar vroeger wetsovertredingen gesanctioneerd werden door een vrijspraak of nietigheid van een fiscale aanslag, stelt het Opperste Hof nu dat dit niet meer altijd het geval is.
Het Hof van Cassatie heeft een grote verantwoordelijkheid gelegd bij de rechters. De ervaring heeft geleerd dat rechters zich hier helemaal niet tevreden mee voelen en eigenlijk deze verantwoordelijkheid niet gewild hebben.
We zullen vaststellen dat de toepassing van de regels die het Hof van Cassatie geformuleerd heeft in de Antigoonleer aanleiding zullen geven tot verschillende beslissingen van de rechters over dezelfde problematiek. De ingesteldheid en persoonlijke voorkeur van de rechter, zullen in casu een grote rol spelen. De ene rechter zal meer geneigd zijn de belangen van de Staat voor te laten gaan; een andere rechter zal eerder geneigd zijn de belangen van de burgers te verdedigen. Hun persoonlijke ingesteldheid (politieke voorkeur ??) kan hierin een rol spelen.
De vraag is of onze wetgever dergelijk systeem inderdaad zou willen toegepast zien in ons recht.
Weliswaar heeft onze wetgever de Antigoonleer inmiddels wettelijk vastgelegd in het strafrecht, zodoende dat deze leer daarmee wel een wettelijke basis heeft gekregen. Niettemin blijft de leer in het fiscaal recht en mogelijk in andere rechtstakken nog onverkort van toepassing, zonder wettelijk ingrijpen. Maar zelfs in het strafrecht zouden we ons de vraag kunnen stellen of de wetgever wel dezelfde leer had goedgekeurd indien deze leer niet vooraf door het Hof van Cassatie was ingesteld. Bovendien is het spijtig dat de wetgever zelf niet beter gereflecteerd heeft over deze wet. Alles bij elkaar, ook wat betreft het strafrecht, blijft zich de vraag stellen of deze leer niet in strijd zou zijn met de Grondwet.
Deze leer is duidelijk subjectief en geeft aanleiding tot willekeur.
De partijdigheid van de rechter en de verantwoordelijkheid waarvoor zij gesteld zijn, is duidelijk. Het begrip openbare orde, dat zo kenmerkend is in het fiscaal recht, lijkt te evolueren naar eerder een private orde. Ongewild wellicht, werkte de rechter aldus mee aan het verstevigen van de macht van de overheid.
Mogelijk misbruik door de Administratie is bovendien niet uitgesloten. “We zullen wel zien hoe de rechter reageert, maar ondertussen hebben we toch maar belast”, zou wel eens een toekomstige denkwijze van de Administratie kunnen worden.
Misschien is het een “boude” bedenking en misschien is het gevaar dat dergelijk misbruik zich zou voordoen, niet acuut. Maar het gevaar is zeker “embryonaal” aanwezig en met mensen weet men nooit ! Een ambtenaar kan (uit onmacht) in een bepaalde situatie zeer gefrustreerd geraken en ver gaan ! Denk maar aan de advocaat die met zijn cliënt werd vastgehouden omdat deze geen bekentenissen wilde afleggen (zie supra). Velen, wiens macht beperkt wordt, zullen dit niet altijd kunnen aanvaarden, soms met de allerbeste bedoelingen. Een moordenaar of fraudeur ontsnapt omdat de regels om hem te vatten, begrensd zijn. Dit kan zeker tot frustraties leiden. Maar men moet beperkingen, omwille van concurrerende waarden, kunnen aanvaarden. Maar na een tijd wordt men gewoon aan de nieuwe regel, vervalt de eerste schroom bij de toepassing ervan en treedt het fenomeen van de zichzelf verstevigende macht in werking.
DE ZICHZELF VERSTEVIGENDE MACHT.
Mijn aandacht dwaalde af naar alle bevoegdheden die de fiscus zich de laatste jaren alsmaar meer heeft toegeëigend, o.m. inzage in bankrekeningen; burgers worden verplicht registers aan te leggen zoals het UBO register. De fiscus krijgt de mogelijkheid om inlichtingen op te vragen in het buitenland. Vanuit het buitenland worden zelfs inlichtingen automatisch toegestuurd. De Europese regelgever is ook op dat gebied zeer actief. De bedoeling achter deze maatregelen lijken rechtmatig te zijn, nl. de belastingheffing zo correct mogelijk te laten verlopen. De fiscus en de overheid grijpen alsmaar meer om zich heen, maar aan enige belangenafweging wordt niet gedaan.
In het verleden stond men anders hier tegenover. Ik herinnerde mij dat de VZW Fiskofoon en het Tijdschrift voor Fiscaal Recht in 1988 een congres organiseerden en een themanummer uitgaven over de wet van 28 juli 1938 (herbezocht na 50 jaar). Deze wet ging o.a. over het geven van bepaalde bevoegdheden aan de administraties, het invoeren van taxatie op basis van tekenen en indiciën, het stelsel van de geheime commissielonen en het uitwisselen van inlichtingen binnen de administraties onder elkaar.
Ik vestigde toen in TFR de aandacht op het fenomeen van zichzelf verstevigende macht.
Kenmerkend is dat de wetten steeds strenger worden en de Administratie steeds meer en meer bevoegdheden worden verleend en overtredingen van de wet meer en meer worden vergoelijkt.
Ik dacht aan die keer dat het Hof van Cassatie de fiscale administratie terugfloot omdat men iemand wilde beboeten indien hij zijn boekhouding niet naar de kantoren van de Administratie zou brengen. De wet schrijft voor dat de boeken ter plaatse bij de belastingplichtige moeten worden ingezien. Dus kan men niet eisen dat ze zouden gebracht worden en zeker kan men dit niet afdwingen door te dreigen met boetes. In een hierop volgend geding kende het Hof van Beroep evenwel een taxatie toch goed, ook al had de Administratie gevraagd de boeken naar haar kantoor te brengen. Die wetsovertreding kan vergoelijkt worden op grond van de Antigoonleer. Voorwaar : het Hof laat toe dat de Administratie zich meer bevoegdheden aanmatigt dan ze heeft ! Waar zal de grens liggen ? En wie zal ze trekken ?! Dit zal ontegensprekelijk subjectief zijn !
Maar is de toets op zijn plaats?
Mogen we ingaan tegen de uitdrukkelijke wil van de wetgever? Hij heeft de wet aldus duidelijk geschreven, nl. “onderzoek ter plaatse". Hij had hier een bedoeling mee. Die mogen we niet miskennen.
Misschien moeten we in de Antigoontoets niet alleen rekening houden met de tegengestelde belangen die op het spel staan, maar ook met de bedoeling of uitdrukkelijke wil van de wetgever.
Het is mogelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest bijvoorbeeld in het geval van een illegaal autoonderzoek waarbij een lijk is ontdekt, de wetsovertreding te laten prevaleren. In artikel 315 WIB/92 geeft de wetgever evenwel blijk van een duidelijke bedoeling, die kadert in de omstandigheid dat geen misdrijf wordt onderzocht maar (slechts) een aangifte wordt gecontroleerd. Heeft de wetgever belangenafweging niet impliciet maar duidelijk uitgesloten? We zouden misschien kunnen voorhouden dat de wet niet uitdrukkelijk maar impliciet de nietigheid van de overtreding heeft voorgeschreven.
Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat de bevoegdheidsbeperkingen door de wetgever ingesteld worden in het belang van de belastingplichtige. De overtreding ervan moet dan ook vanuit dit standpunt beoordeeld worden.
Controlebevoegdheden zijn geen opsporingsbevoegdheden. De effectiviteit van de belastingheffing moet wijken voor het respect voor andere beginselen, maar desgevallend ook voor de uitdrukkelijke, duidelijke wil van de wetgever, de administratie strikte bevoegdheden te geven in het kader van een administratief onderzoek. Het gaan dan niet meer zozeer om een afwegen ten opzichte van de rechten van verdediging, maar om een wettelijke regeling waarmee de wetgever een duidelijke bedoeling had.
Dit is een beleidsbeslissing waar de rechter zich niet mag in mengen.
Ik herinnerde mij nog een tweede situatie, nl. inzake btw moest vroeger de Administratie een dwangbevel uitvaardigen indien ze bepaalde verschuldigde btw bedragen wilde innen. Lange tijd werd voorgehouden dat, indien dit dwangbevel om één of andere reden nietig zou zijn, de discussie ten einde was en de schuld van de Staat nietig moest verklaard worden. Ze was op onwettige wijze ingevorderd. Tot plots, enkele jaren geleden, het Hof van Cassatie het roer omgooide en stelde dat, zelfs ingeval van nietigheid van een dwangbevel, de rechter toch moet onderzoeken of er ter gronde geen belasting verschuldigd is, indien de Administratie haar hierom verzoekt. M.a.w. nietig dwangbevel of niet, de schuld zal toch moeten betaald worden indien zij in wezen toch verschuldigd was.
Misschien is dit wel eerlijk, maar een wetsovertreding wordt wel door de vingers gezien !!
De wetgever is zich bewust van het feit dat belastingheffing een inbreuk op het privéleven van de burger vormt, en dat deze inbreuk moet beperkt blijven. Aldus voelt de wetgever zich heen en weer gesleurd tussen twee tegengestelde krachten: enerzijds de beperking van de ingreep in het leven van de ingezetenen, anderzijds de eis tot efficiënte belastingcontrole en bestrijding van de belastingontduiking.
Hier wordt echter geen positie tussen gekozen.
Het gevolg is dat regelmatig de onderzoeks- en controlebevoegdheden van de Administratie worden uitgebreid, doch dat ter gelegenheid van het invoeren van nieuwe bevoegdheden steeds weer wordt verzekerd dat deze bevoegdheden slechts met mate en in alle redelijkheid zullen worden gebruikt.
Nieuwe bevoegdheden hebben als kenmerk in eerste instantie met schroom te worden toegepast. Het is alsof men zich schaamt ervan gebruik te maken.
Bij het toekennen van nieuwe bevoegdheden staan bijna steeds een aantal concrete wantoestanden voor ogen, die men wil bestrijden. In eerste instantie worden de bevoegdheden dan ook alleen gebruikt voor het bestrijden van die wantoestanden. Kenmerkend is dat de nieuwe bevoegdheden in wezen echter ruimer zijn dan het doel dat men voor ogen had, en bij uitputtend gebruik tot wantoestanden leiden.
Na een aantal jaren is de schroom verdwenen. Het oorspronkelijk doel van de wet is vergeten; de voorgenomen matigheid wordt niet meer aan de leden van de Administratie ingeprent en de wet begint zijn eigen leven te leiden.
Macht legt zichzelf niet aan banden, doch zoekt steeds naar uitbreiding. Er is geen zelfregularisatie. Het onderzoek van de wet van 1938 vormt een treffende illustratie van het sociologisch fenomeen dat macht nooit zichzelf beperkt, doch steeds zoekt naar uitbreiding. Om die redenen dient aan procedureregeling en aan de Grondwetsrechten de nodige aandacht te worden besteed. Zij vormen in de eerste plaats een waarborg tegen het niet te vermijden streven naar uitbreiding van macht. Het is goed regelmatig op de beperktheid van bepaalde bevoegdheden te wijzen.
Tekenend voor het huidig rechtsklimaat is het veelvuldig beroep op de verdragen van de rechten van de mens. Zou een goede rechtstaat niet zo georganiseerd moeten zijn dat het beroep op de basisregels ervan eigenlijk niet nodig is ?! Is het geen nederlaag voor onze Staat dat de rechten van de mens zo fel in de belangstelling staan ? In een rechtsstaat heiligt het doel de middelen niet. Wij zijn er allen van overtuigd dat belastingfraude moet worden bestreden. Fraudebestrijding moet soms echter wijken voor andere meer fundamentele beginselen in onze maatschappij.
Wat is er primordiaal ? Dat de Staat haar geld ontvangt of dat de burgers hun rechten gewaarborgd blijven ? Het evenwicht zoeken tussen deze twee verlangens zal altijd een zeer moeilijke oefening blijven zoals blijkt uit het reeds genoemde boek “Wankel evenwicht”.
Het is tekenend hoe bijvoorbeeld in 1938 de wetgever de schade die belastingontduiking toebracht aan andere eerlijke burgers, belangrijker achtte dan de schade die de Staat zelf lijdt. Het is tekenend dat we daar tegenwoordig heel anders over denken.
CRISIS-SITUATIES – DE WANKELE RECHTSTAAT.
Zeer duidelijk blijkt dat in periodes van crisis, zoals de coronacrisis, de burgers alle grondbeginselen plots “in paniek” niet meer in herinnering houden en niet nadenken of de Overheid wel doet wat zij mag doen.
Tekenend in dit verband is ook dat er vanuit een irrationele paniekreactie niet meer nagedacht wordt of bepaalde maatregelen inderdaad evenwichtig en evenredig zijn en geen onnodige inbreuk vormen op de rechten van de burgers.
Eens te meer blijkt daardoor duidelijk dat onze rechtsstaat een zeer wankele staat is waar altijd waakzaamheid geboden blijft.
Zoals de geschiedenis herhaaldelijk bewezen heeft, kunnen er binnen de Overheid personen aan de macht komen die de regels niet meer zo nauw nemen of menen de regels niet meer te moeten toepassen. De controle hierop verzwakt regelmatig. Niettemin blijft het nodig waakzaam te blijven. We zijn er ons misschien niet van bewust hoe snel en hoe gemakkelijk een inbreuk op onze fundamentele rechten kan gepleegd worden zonder dat daarover iemand goed nadenkt.
Ik sloot mijn gedachten voor die dag af met een diepe zucht maar met een blij gemoed en hoopvol dat de Staat nog wel zal overleven.
Henri Vandebergh
27 mei 2024.
[1] Annelien de Dijn, “Vrijheid, een woelige geschiedenis”, Alfabet uitgevers, Nederland, 2021.Daron Acemoglu en James Robinson, “Wankel evenwicht, de eeuwige strijd tussen Staat en samenleving”, uitgeverij Nieuw Amsterdam, Nederland, 2020.
Comments